Er waart een spook door Nederland, het spook van het antisemitisme. Toch? Of waart er misschien een ander spook door Nederland? Het spook dat kritiek op Israël liefst de mond snoert?
Het antisemitisme blijft voorlopig nog op de politieke agenda staan. Op de achtergrond staat de antisemitisme-definitie van de International Holocaust Remembrance Alliance. Die definitie is problematisch.
In dit vervolgverhaal vielen de afgelopen weken drie momenten op. Op 7 november publiceerde de landelijke Dialoogcommissie van het Nederlands Verbond voor Progressief Jodendom een open brief aan premier Rutte, de fractievoorzitters in de Tweede Kamer en de burgemeesters. Deze interne organisatie van de liberale Joden is lid van het Overlegorgaan Joden, Christenen en Moslims, en dit overleg schaarde zich achter de brief. Hij is te lezen op Nieuw Wij. https://www.nieuwwij.nl/nieuws/uitingen-haat-joden-steeds-normaler/
Hier gebeurt twee keer iets vreemds: ten eerste de opmerking dat Jodenhaat groeit en
dat het vrij spel heeft, vermomd als anti-zionisme. Kritiek op de regering van
Israël mag natuurlijk. Jodenhaat, al is het vaak vermomd als antizionisme,
wordt echter steeds meer gewoon gevonden. BDS-activiteiten binnen kerken en
universiteiten met duidelijk anti-Joodse tendensen hebben in Nederland vrij
spel. Ook horen wij tijdens demonstraties kreten als ”dood aan de Joden”.Concrete voorbeelden van deze als antizionisme vermomde
Jodenhaat binnen kerken en universiteiten worden echter niet gegeven.
Ten tweede dat de vrijheid van meningsuiting voor de ondertekenaars niet absoluut is: Ook
wij zijn een groot voorstander van de demonstratievrijheid die in Nederland
bestaat. Maar de begeleidende politie kan landelijke en stringentere
richtlijnen krijgen wat in het openbaar en tijdens demonstraties geuit mag
worden en wat niet, hoe en wanneer, en tegen wie er onmiddellijk opgetreden
dient te worden.
Wat er wordt geroepen in het openbaar, waar, wanneer, door wie? Zo blijft heel onduidelijk waar de Dialoogcommissie nu precies zo bang voor is. Wel is duidelijk dat men wil 'dat de politie er harder tegen optreedt'.
Tweede voorbeeld. Twee dagen na deze brief werd de
Reichskristallnacht herdacht, de nacht van 9 op 10 november 1938 waarop de
nazi’s een massale pogrom jegens Joodse burgers en hun bezittingen organiseerden. Bij
de herdenking in de Portugese Synagoge sprak de voorzitter van het Centraal
Joods Overleg, Ron van der Wieken, over het antisemitisme.
Zijn politieke doel is dat Nederland de IHRA-definitie omarmt en als
leidraad neemt voor wat wel en niet verboden zou moeten zijn. Hij legt de link
tussen wat er in 1938 gebeurde en de huidige kritiek op Israël, die volgens hem
voortkomt uit woede dat Joden nu een eigen staat hebben. Voor de Joden in de
diaspora is Israël het ultieme toevluchtsoord als het virus van de Jodenhaat de
wereld weer in zijn greep zou krijgen.(...) Dat Joden niet langer Freiwild
zijn, is een doorn in het oog van de haters van het Joodse volk. Hun haat richt
zich nu op het zelfbeschikkingsrecht van het Joodse volk, het zionisme.
En: Als we antisemitisme basaal definiëren als het streven
om het Joodse volk en Joden op grond van hun Jood-zijn kwaad te doen, dan
vallen acties om de zelfstandige Joodse staat te doen verdwijnen daar dus
onder.
Hij vervolgt: Maar hoezeer er ook kritisch wordt gesproken
over Rutte I, II en III, ik heb nog niemand horen verzoeken om opheffing van
Nederland. In het geval van Israël gebeurt dat expliciet en impliciet geregeld
wél. Velen hebben blijkbaar moeite om het idee van een Joodse zelfstandige
staat te scheiden van een per definitie tijdelijke regering die fouten kan
maken, zoals elke regering.
Hoe er impliciet om de opheffing van Israël wordt gevraagt, vertelt de voorzitter van het CJO niet. Wij vragen het nieuwe kabinet met klem om op basis van dit
document tot een breed gedragen herijking van het begrip antisemitisme te
komen, waarbij rekening gehouden wordt met de veranderende verschijningsvormen.
Wij roepen onze overheid op om op zijn hoede te zijn voor kwade zaken die
sluipend binnenkomen en grote gevolgen kunnen hebben.
Het venijn zit hier in de staart, want de kwade zaken worden niet gedefinieerd. Dus wat valt hier nu eigenlijk onder? En wie bepaalt dat?
Derde voorbeeld: de aanval op The Rights Forum. The Rights Forum en het Centraal Joods Overleg zijn in een schriftelijk debat verzeild geraakt, waarbij The Rights Forum zwart gemaakt wordt via de guilty-by-association methode. The Rights Forum schreef zelf een verhelderend artikel.
Wat opvalt aan de aanval van het CJO is dat deze de tactiek gebruikt om de Rights Forum te associëren met de boodschappen die lezers van de Facebook-berichten van The Rights Forum plaatsen. The Rights Forum is daar volgens het CJO kennelijk rechtstreeks verantwoordelijk voor, en het kennelijk eens met wat de reageerders zoal schrijven. Op basis van enkele uitspraken van reageerders op Facebook meent het CJO te kunnen pleiten voor het aannemen van de IHRA-definitie, zodat the Rights Forum op basis van die definitie kan worden bestraft.
Het blijkt steeds meer dat de voorstanders van de IHRA-definitie deze willen gebruiken als middel om personen en instellingen in Nederland die kritisch uit de hoek komen over Israël, te kunnen straffen. Ze komen niet met voorbeelden van antisemitisme gericht tegen individuele Joodse Nederlanders, aangezien dat gelukkig amper voorkomt. Kritiek op Israël is – vooral voor diegenen die geen enkele kritiek op Israël kunnen verdragen – een veelvoorkomend verschijnsel. Met deze bril op zien de voorstanders van het invoeren van de definitie inderdaad overal waar ze kijken antisemieten staan. Er bestaan nu eenmaal vele Nederlanders met kritiek op Israël. Niet omdat iedereen plotsklaps Joden is gaan haten, maar vanwege de daden van Israël. Die pijnlijke conclusie durven Centraal Joods Overleg en de Dialoogcommissie niet te trekken.
Degene die wordt aangeroepen, premier Mark Rutte, heeft overigens niet gereageerd. Ook in de Tweede Kamer is weinig weerklank te vinden. Het vorige kabinet negeerde een oproep om de IHRA-definitie te omarmen. Of het huidige kabinet dat ook gaat doen, is nog een open vraag.
Een ding nog: wie leest en beluistert hoe in het buitenland de discussie gevoerd wordt over welke kritische stemmen en BDS-activiteiten wel en niet verboden moeten worden, kan niet anders dan concluderen dat de Nederlandse schrijvers bij zowel de Dialoogcommissie als het Centraal Joods Overleg zich hebben laten inspireren door buitenlandse voorbeelden.